Die donkere gedachten, ze kwamen altijd terug. Tot ik De Jihadkaravaan las.


‘Die donkere gedachten, gevoelens, momenten waarop ik het allemaal niet meer weet: ze kwamen altijd terug. Tot ik De Jihadkaravaan las. Het boek heeft mij veranderd zoals niemand dat ooit heeft gekund.’ Dat stuurde een meisje dat op haar jonge leeftijd al drie zelfmoordpogingen ondernam. Haar brief aan Montasser AlDe’emeh deed ons heel nederig worden.

‘Beste Montasser,

Ik weet dat ik je vaak stoor en je dit waarschijnlijk heel vervelend vindt. Maar ik ben niet echt een stalker van aard. Ik zal je de redenen zo kort mogelijk proberen toelichten.

Als meisje of misschien jonge vrouw heb ik al veel meegemaakt, meer dan de “normale” jonge mensen. Maar vergeleken met wat de vluchtelingen, die ik ga helpen, of mijn tweede familie, of jij hebben doorstaan, is het een kleinigheid.

Ik heb nooit een echte jeugd gehad en moest snel opgroeien. Tijd om kind te zijn had ik niet. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik nog zeer jong was. Laat me er even bij vertellen dat ik een echt “papa’s kindje” was. Mijn vader heeft een ander familielid aangerand en had zware alcohol- en psychische problemen. Ik heb hem meerdere jaren niet meer gezien of gehoord. Hij was plots verdwenen uit mijn leven en ik wist niet hoe dat kwam. Uiteindelijk werd onze band heel sterk. Ik had met niemand zo’n sterke band als met mijn vader.

Datzelfde jaar was mijn moeder zwaar ziek. Ze had kanker in haar rug, de kanker was helemaal uitgezaaid tot in haar benen en had haar spieren en zenuwen aangetast.

In oktober 2005 is mijn beste vriendin vermoord, samen met haar jongere broertje en zusje, door hun eigen vader. De dag waarop ze vermoord werd, ging ik er nog spelen, maar een dag later was ze er niet meer. Ik geef mezelf de schuld dat ik geen vreemd gedrag bij haar vader opmerkte. Misschien had ik deze gruwel wel kunnen voorkomen. Nooit heb ik dit kunnen plaatsen, en nu nog steeds niet. Nog steeds huil ik, nog steeds ben ik bang dat ook ik of mijn andere dierbaren zullen vermoord worden. Ik heb er thuis nooit over gepraat. Op school hebben we ook nooit echt slachtofferhulp gehad, misschien stond dat nog niet echt op punt.

Naarmate ik ouder werd en begon te puberen, begonnen andere kinderen mij te pesten. Om welke reden weet ik tot vandaag nog steeds niet. Ook begon ik te begrijpen dat mama al die jaren gelijk had, toen ze me waarschuwde voor wie mijn vader werkelijk was. Hij was vaak stomdronken. Ik begon zijn leugens te zien en begreep dat hij al die jaren foute dingen had gezegd over mama. Hij had me altijd wijsgemaakt dat de scheiding mijn fout was. Maar toen begreep ik dat het zijn fout was. Al die jaren had ik mezelf een schuldgevoel aangepraat om iets wat gebeurd was, waar ik kapot van was.

De haat die ik voor mezelf begon te krijgen, werd alleen maar sterker. In het eerste middelbaar moest ik blijven zitten, omdat ik mij door alle omstandigheden met mijn vader en door het pesten niet kon concentreren op school.

Het volgende jaar ging het beter op school, maar ik werd nog steeds zwaar gepest. Niet enkel online, maar ook op school en fysiek. Niemand wist hiervan. Ik was ermee naar de directeur gegaan, maar het kon hem niet zoveel schelen. De volgende jaren waren eentonig: elke dag naar school, gepest worden, thuis komen en hopen dat vader eens zou bellen maar hem nooit echt horen, altijd hopen dat hij zijn beloftes eens zou nakomen.

Het dieptepunt in al deze jaren, was toen ik mijn vader met overgesneden polsen in zijn badkamer vond. Toen de ziekenwagen er was, sprak hij zijn laatste woorden. ‘Dit is jouw schuld’, zei hij voor hij afgevoerd werd.

In het vierde middelbaar werd ik meer en meer depressief. De haat voor mezelf werd enorm. Ik at niet veel meer en als ik at, dan gaf ik het later weer over. Toen dit voor mij geen voldoening meer gaf, vond ik kalmte en rust in zelfverminking. Dat jaar heb ik drie zelfmoordpogingen ondernomen, tot ze net voor mijn zestiende verjaardag besloten om me te laten opnemen. Mijn vader belde me na al die tijd nog eens. Het enige wat hij zei: ‘Als je het doet, moet je het goed doen.’

Ik zag de psychiatrische instelling als een straf. Ik schaamde me dood en had enorm veel spijt dat geen enkele zelfmoordpoging was gelukt. Ik verbleef er eerst zes weken ter observatie en op het einde begrepen ze dat het veel dieper zat bij mij. Uiteindelijk werd ik acht maanden opgenomen in de psychiatrie, maar zelfs tijdens deze periode werd ik nog gepest. Ik werd gek verklaard, zot in mijn hoofd. Terwijl ik nooit een vlieg had kwaad had gedaan behalve mezelf, maar dat verdiende ik.

Ik had nog twee vrienden over. Veel mensen waren geschrokken, omdat ik al die jaren een masker droeg in het openbaar. Altijd heb ik mijn wonden en littekens verstopt voor de buitenwereld.

Toen ik ontslaan werd uit de instelling had ik het nog steeds erg moeilijk, maar ik was het beu om daar te zitten en mezelf geen vordering te zien maken. Ik ging terug naar school en moest mijn vierde middelbaar overdoen. De eerste maanden werd ik scheef bekeken. Iedereen bleef uit mijn buurt en moest niets van me hebben. Alsof ik besmet was met een besmettelijk virus.

Na een moeilijk jaar vond ik toch mijn kracht, om verder te gaan met het leven en weer buiten te komen. Het heeft lang geduurd, maar stap voor stap ging ik verder. Vanwaar ik die kracht plots vandaan haalde, is voor mij nog steeds een raadsel. Ik krijg nog altijd scheve blikken en opmerkingen over mijn psychiatrische opname. Maar om één of andere reden kan me dat na het lezen van De Jihadkaravaan niet meer deren.

Voor veel mensen ben ik een makkelijke prooi om te pesten en neer te halen. Ik heb nog vaak zwakke en moeilijke momenten, maar nooit meer zo erg als toen. Het contact met mijn vader verloopt zeer moeilijk. Ik hoor hem enkel als hij gedronken heeft en dan zegt hij dingen als “Je bent mijn dochter niet meer”, “Voor mij besta je niet”, “Ik ben nog nooit trots geweest op jou”. Ik moet zeggen dat zijn woorden me nog steeds diep kwetsen. Onlangs heeft hij me meerdere keren geslagen. Dat kon ik verdragen, maar zijn kwetsende woorden niet.

Sinds ik opgenomen werd, leef ik met het idee dat ik altijd iedereen moet helpen. Mijn doel is om de samenleving te verbeteren en deze wereld mooier te maken. Ik help iedereen waar ik kan. Mensen maken er misbruik van, maar mij maakt het niet zoveel uit. Zolang iedereen maar gelukkig is en niet moet voelen wat ik ooit heb gevoeld en voel.

Toen ik hoorde dat er vluchtelingen naar België kwamen, heb ik me meteen aangemeld als vrijwilliger. Nu ga ik sinds september bijna dagelijks helpen. Voor mij zijn ze mijn tweede familie. Nog nooit heb ik zoveel waardering gekregen voor wat ik doe. Voor de eerste keer in mijn leven voel ik mij niet nutteloos en onwaardig. Ik heb ook een eigen organisatie opgestart, ben gaan helpen over de grens in Frankrijk en ben nu recent mensenrechtenactivist geworden bij Amnesty International. Ondanks alle bedreigingen en negatieve reacties blijf ik doorgaan, en dit komt door jou. Ik neem jou als voorbeeld, als mijn inspiratie. Ik vertel je dit, omdat ik je wil laten inzien wat een effect De Jihadkaravaan gehad heeft op mij.

Montasser, ik heb met vijf verschillende psychologen gepraat, maar nooit had ik het gevoel dat ze mij echt begrepen. Altijd dacht ik dat ik alleen was, dat ik de enige was die dit voelde en meemaakte. Het gevoel dat je waardeloos bent, dat je ouders je niet hoeven, dat je nutteloos bent, dat je niets doet waar iemand trots op kan zijn. Nog steeds heb ik deze gevoelens, nog steeds heb ik een leegte in me die mijn vader en de moord op mijn beste vriendin – mijn onwetendheid over wat er met haar gebeurd is – hebben achter gelaten.

Als persoon ben ik wel open gebloeid en ik weet waarvoor ik ga en wat ik wil. En als ik voor iets ga, dan is het voor de volle 100%. Maar die gedachten, gevoelens, momenten waarop ik het allemaal niet meer weet en wat ik moet doen, ze komen altijd terug. Tot ik De Jihadkaravaan las.

Toen ik je bezig hoorde op de televisie vond ik je intimiderend. Nu nog steeds. Met al jouw kennis, de manier waarop je praat, waarop je discussies voert, inspireren mij. Mijn respect voor jou groeide met de dag, maar na het boek te hebben gelezen is mijn respect enorm.

Toen ik las dat je in je armen begon te krassen, vloeiden de tranen langs mijn kaken. Voor de eerste keer in al deze jaren had ik het gevoel dat iemand mij begreep. Dat jij wist waarom ik dit ook ooit gedaan heb. Toen je vertelde over je vader, moest ik denken aan die van mij. Ik dacht bij mezelf: “Montasser, wees blij dat jouw vader jou nooit heeft verstoten en altijd bezorgd is geweest om jou.” Maar hoe meer ik las, hoe meer ik begreep wat je bedoelde.

Het boek heeft mij veel bijgeleerd. Niet enkel over de jihad, de islam en de strijders, maar vooral over het leven en over mezelf.

Mijn excuses voor deze lange brief, het was niet mijn bedoeling. Ik verwacht ook niet dat je op mijn zoveelste bericht zult antwoorden, maar misschien zal je het lezen en inzien dat je een goed persoon bent, dat het boek mij heeft veranderd zoals niemand dat ooit heeft gekund.’

Reageer