Het echte verhaal achter de Tunesische aanslagen: de strijd om de berg

In de bergen aan de Algerijnse grens voert een lokale al-Qaedagroep een gewapende strijd tegen het Tunesische leger. Volgens de regering is die groep verantwoordelijk voor de aanslag in het Bardomuseum van 18 maart, waarbij 23 doden vielen. Montasser AlDe’emeh en Pieter Stockmans trokken naar de bergstad Kasserine, op zoek naar de leider van de groep.

Aan de horizon stijgen reusachtige rookpluimen op. Bommen verschroeien de zeldzame fauna en flora van het beschermde nationale park van Chaambi, de hoogste berg van het land die 1544 meter boven de zeespiegel uit torent. ‘Ze verbergen zich als ratten, met fosforbommen lokken we hen uit hun hol’, zegt Hamza, een stevig gebouwde politieagent in uniform, verrassend open en eerlijk.

De “ratten” zijn de jongemannen uit de sloppenwijken van Kasserine die zich bij de Ukba Ibn Nafi Brigade aansluiten. Het is die groep, gelieerd aan al-Qaeda, die volgens de regering op 18 maart 23 mensen doodschoot in het Bardomuseum. De wraak van het vergeten Tunesië?

‘Al op 10 december 2012 sloegen ze voor het eerst toe. Nog voor de regering Ansar Sharia als “terreurbeweging” had bestempeld, doodden ze hier een agent’, vertelt Hamza terwijl hij naar de top van de berg wijst. Sinds die dag werd een zekere Murad Gharsalli staatsvijand nummer één. Een half jaar later had een handvol al-Qaeda militanten al 10 doden en 22 gewonden gemaakt onder de soldaten die Chaambi moesten terugwinnen.

In die periode ontmoetten we Ayman in de sloppenwijk Cité Karma. ‘Pas op, salafistische jihadisten lopen hier vrij rond en ze verbergen wapens in hun huizen’, zei hij toen. De jongen bevond zich in een diepe depressie van uitzichtloosheid en dacht elke seconde van elke dag aan ontsnappen naar Lampedusa.

Een jaar later zou zijn boezemvriend Naim, waarmee hij een mislukte Lampedusa-poging had ondernomen, politieagent worden. Het zou ons niet verbazen als Ayman, alleen achtergebleven zonder werk, zich vandaag heeft aangesloten bij al-Qaeda.

De werkloosheid is hier nog hoger dan in de rest van het land, de armoede nog dieper. Hier werden meer demonstranten gedood tijdens de opstand van 2011, hier vertrokken meer jongeren naar Lampedusa dan waar ook in Tunesië. Kasserine is van de buitenwereld afgesloten: je komt hier enkel na een vier-uur durende reis in een gammel busje. Passagierstreinen laten de stad links liggen.

Net na onze aankomst in Kasserine hadden twee politieagenten ons opgewacht aan de balie van het hotel. Ze waren ons gevolgd vanaf het busstation. De agenten hadden verteld dat ze gewoon de standaardprocedure volgden sinds de terreuraanslagen: buitenlanders beschermen, en we zijn de enige in de stad. Er bood zich een kans aan: embedded meegaan met de politie, één van de partijen in deze oorlog.

Moordaanslagen op ten minste 30 soldaten en politieagenten in en rond Kasserine zonden schokgolven door heel Tunesië en provoceerden het leger tot luchtaanvallen.

Een helikopter vliegt over de controlepost aan de rand van de stad, waar de politie de papieren van alle bestuurders controleert en onderzoekt of wapens de stad worden binnengesmokkeld. Agent Hamza legt uit: ‘De voormalige minister van Binnenlandse Zaken is in de stad. In de lente van 2014 daalden militanten van de berg af en drongen ze de stad binnen om het huis van de minister in Kasserine aan te vallen. Vier agenten werden gedood. Jihadisten vielen dus een islamist aan.’

Begin 2014 hadden de islamisten van Ennahda net voor een liberale Grondwet gestemd, zeer tegen de zin van de salafistische jihadisten die de Sharia hadden willen invoeren. Na de aanslag begon een grote militaire operatie om al-Qaeda militanten uit het Chaambi-gebergte te verdrijven.

‘Een paar maanden later, tijdens Ramadan, schoten de terroristen 15 collega’s dood met raketwerpers en sneden ze hun de keel over. Ook IS-sympathisanten zochten hun toevlucht tot de bergen. Zij schrikken er niet voor terug om ons te onthoofden. Maar wij vrezen de dood niet meer. Toen we de dode lichamen van onze collega’s zagen, is ons hart gestorven’, zegt Hamza.

10 dagen na de aanslag in het Bardo Museum konden antiterreurbrigades Lokmane Abu Sakher doden, de Algerijnse leider van de Ukba Ibn Nafi Brigade. Murad Gharsalli zou hem hebben opgevolgd.

VREEDZAME SALAFISTEN

We rijden over de onverharde wegen die leiden naar de bergen achter sloppenwijken Cité Karma en Cité Nour. ‘Paradoxale namen, vind je niet?’, vraagt Hamza. ‘Karma betekent waardigheid en nour betekent licht. Zie jij een straaltje licht of waardigheid hier? Het spreekt voor zich dat jihadisten hier vlot rekruteren. Bovendien kunnen ze zich hier perfect logistiek organiseren. Ze hoeven niet eens naar Syrië, ze hebben hun eigen Syrië hier.’

Hamza stapt uit de politiewagen en toont ons weidse vergezichten over armoedige sloppen en afvalhopen. Lachende kinderen lopen blootsvoets door het vuil. Ook Gharsalli nam deze wegen toen hij de bergen in vluchtte om zich aan te sluiten bij al-Qaeda.

De onverharde wegen van sloppenwijk Cité Karma leiden naar de bergen waar al-Qaeda zit. (c) Baram Maaruf

Volgens agent Hamza zijn dit gevaarlijke buurten vol terroristen en criminelen. Hij laat ons even met de locals praten. ‘Het is hier niet gevaarlijk want de politie beschermt ons’, verkondigt een man met geveinsde overtuiging.

Maar niet iedereen is het daarmee eens: op een muur staat fuck de politie geschreven. ‘Dit is het huis van de gevaarlijke terrorist Murad Gharsalli’, zegt Hamza terwijl we met de terreinwagens door stof en rioleringswater rijden. ‘Begin deze maand konden we hem eindelijk doden.’

Eenmaal terug op kantoor kunnen we op audiëntie bij hoofdcommissaris Lotfi Belaid. Hij zit achter zijn bureau, voor een kaart van Kasserine en de omringende bergen. ‘In dit bergachtige grensgebied met Algerije is het onmogelijk om alles in de gaten houden’, zegt hij. ‘In de jaren ‘40 al trokken boeren van hun akkers naar de bergen om te trainen voor de strijd tegen de Franse bezetter.’

Belaid toont pasfoto’s van de jongemannen in de bergen: ‘Naast de 4000 Tunesiërs in Syrië, de 1500 in Libië en de 200 in Irak zijn er ongeveer 100 Tunesiërs in de bergen. Ongeveer 20 zijn gedood. Daarnaast zijn er Algerijnse en Malinese jihadisten die tijdens de Franse interventie uit Mali werden verdreven. Zware wapens zoals raketwerpers worden gesmokkeld uit Libië. Vergeet niet dat daar een burgeroorlog woedt.’

Sinds de revolutie vond Belaid onverwachte bondgenoten in de strijd tegen de jihadisten: de salafisten. Terwijl we onder een parasol aan de ingang van het politiekantoor schuilen voor de zon, loopt hij Imad Nasri tegemoet, een salafistische imam. Beide mannen, de ene in politie-uniform en de andere in islamitische gewaden, groeten elkaar hartelijk. Dit is voor de jihadisten voldoende om deze imam te doden wegens afvalligheid.

Imad Nasri: ‘Mijn grootste doel is het verschil uit te leggen tussen salafisten en jihadisten.’ Hij wilde om religieuze redenen niet herkenbaar op de foto. (c) Baram Maaruf

Imad Nasri nodigt ons uit in zijn huis, waar we al snel koekjes en thee aangeboden krijgen. Hij had onze verbazing over zijn warme relatie met de hoofdcommissaris opgemerkt en steekt zelf van wal:

‘Voor de revolutie maakte de overheid geen onderscheid tussen salafisten en jihadisten. De gouverneur van Kasserine vertelde me dat wij “op die terroristen lijken”. De veiligheidsdiensten dachten dat wij opriepen tot geweld, alleen maar omdat we ook baarden en lange gewaden dragen. Ze wisten niet dat wij de grootste tegenstanders van jihadisten en islamisten zijn. Wij zijn gekant tegen alle opstanden in de Arabische wereld.’

Salafisten als Nasri volgen de geleerde al-Albani, die zegt dat een opstand verboden is als je niet over de middelen beschikt om die tot een goed einde te brengen. Zij houden zich niet in met politiek. ‘Mijn grootste doel is om het verschil tussen salafisten en jihadisten of islamisten uit te leggen, zodat wij we in alle vrijheid ons geloof kunnen beleven’, zegt Nasri met zijn dochtertje op de schoot.

De man ontvangt regelmatig bedreigingen van jihadisten. Na de revolutie kwam een groep naar de moskee en begonnen ze achter een andere man te bidden. Nadat Nasri weigerde om hen te volgen, verklaarden ze hem afvallig. ‘Ze zien ons als hun grootste vijand, want wij beschikken over de religieuze kennis om hen intellectueel te bestrijden, om jongeren te overtuigen zich niet bij hen aan te sluiten.’

Op weg naar het avondgebed dondert plots een konvooi van politiewagens en gepantserde militaire voertuigen door de smalle straatjes van de volkswijk. Aan boord zwaarbewapende soldaten en speciale agenten. ‘Ze komen net terug uit de bergen waar ze patrouilleren en terroristen zoeken’, verklaart Nasri. ‘Ik heb liever de gepantserde voertuigen van de Tunesische staat dan die van de Islamitische Staat. Ik verkies de nationale vlag boven de islamitische vlag als die laatste staat voor mensenrechtenschendingen.’

Op het eerste zicht een opmerkelijke uitspraak voor een salafistische imam, maar in feite is ze normaal als we de verschillen begrijpen tussen groepen die zichzelf salafistisch noemen.

De grote moskee van Kasserine is een oase van rust in een woestijn van chaos. Achterin volgt een groep studenten islamitische les. Studeren samen met gelijkgestemde jongeren geeft hen een thuisgevoel. ‘Een gevoel van verbondenheid en structuur in ons leven, dat is waar veel jongeren uit Kasserine naar op zoek zijn’, zegt één van hen.

‘Sommigen vinden het bij de jihadisten, anderen vinden het bij ons. Het verschil is dat wij apolitiek en vreedzaam zijn. Zij zijn niets meer dan terroristen vermomd als salafisten. En waar hebben ze het idee vandaan dat ze toeristen mogen doden? Salafisten volgen het voorbeeld van de profeet Mohammed, die vreemde bezoekers altijd zijn bescherming aanbood. Na iedere aanslag voelen we de druk op onze religieuze gemeenschap toenemen. Veel Tunesiërs stellen ons verantwoordelijk voor de daden van mensen die wij als onze vijanden beschouwen.’

In de grote moskee van Kasserine vinden jongeren een warm thuisgevoel tijdens islamitische lessen van vreedzame salafisten. (c) Baram Maaruf

Voor de revolutie waren zelfs deze bijeenkomsten van vreedzame salafisten onmogelijk. Elke uiting van religieuze organisatie werd onmiddellijk gezien als een potentiële terroristische dreiging. En ook nu houden agenten in burger twee jongemannen van de islamitische les tegen. ‘Wie zijn jullie? Zijn jullie Tunesiërs? Waarom spreken jullie met die buitenlanders?’

Zonder twijfel zijn het agenten van de inlichtingendienst. Blijkbaar is het vertrouwen tussen de overheid en de salafisten nog niet volledig hersteld.

We gaan met de jongemannen in een café aan de overkant van ons hotelletje zitten. Mannen spelen kaart en roken de waterpijp. ‘We zijn tegen roken, maar we voelen geen haat voor de persoon, enkel afkeer van de daad’, zegt de 27-jarige Sabri. ‘Dat is wat we geleerd hebben tijdens onze lessen in de moskee. We bestuderen de boeken van sjeik al-Albani. We verklaren andere moslims niet afvallig. Meer nog: mensen die dat wel doen, geef ik onmiddellijk aan bij de politie omdat het kan wijzen op terrorisme.’

TEN HUIZE GHARSALLI

Gisteren reden we embedded met de politie langs het huis van Murad Gharsalli, de “meest gezochte terrorist” van het land. Het konvooi van zware terreinwagens denderde door de stoffige straten van de onderontwikkelde wijk. Het had iets koloniaal en voyeuristisch. Maar wie is Murad Gharsalli? En hoe word je een “gevaarlijke terrorist”? We vermoeden dat hij ooit een gewone jongen was uit de sloppenwijken van Kasserine.

We nemen de taxi naar Cité Karma. ‘Breng ons naar het huis van Murad Gharsalli’, zeggen we. De chauffeur schrikt zich een bult. ‘Messi en Ronaldo, die ken ik. Maar terroristen? Neen hoor!’, roept hij. Toch weet de chauffeur waar de familie Gharsalli woont. Iedereen kent de familie Gharsalli. Hij dropt ons in de straat en maakt zich snel uit de voeten.

Buiten staat een groepje jongeren. Terwijl de rookpluimen van de bombardementen aan de horizon nog hoger dan gisteren oplaaien, begint een bombardement aan klachten en grieven. ‘Iedereen is naar Lampedusa vertrokken. In Europa kan je je ervaring tenminste verzilveren. Hier blijft alles in ons steken. Murad Gharsalli? Ik zat met hem op school. Hij zei dat hij niet terug naar de gevangenis wilde, waar hij mishandeld werd als jongen van 15. Stel je voor. Dus is hij gevlucht. We hebben hem nooit horen praten over jihadisme, nooit.’

Jongeren in Cité Karma, de wijk van Tunesië’s “meest gezochte terrorist”, kijken naar de bombardementen aan de horizon. (c) Baram Maaruf

Mohsen, één van de vele jongemannen die hun lege dagen vullen met kopjes koffie en een spel kaarten op café, komt net terug van een sollicitatiegesprek in de kuststad Sfax. Onder zijn arm een indrukwekkend CV en een diploma industrieel ingenieur. Maar hij is al meer dan een jaar werkloos. ‘Vroeger pendelde ik tussen Kasserine en de universiteit in Bizerte, nu tussen mijn huis en het café. Bij jullie begint het leven na de universiteit, hier is het dan gedaan’, grapt hij cynisch.

Meer dan de helft van de gediplomeerde jongeren blijft werkloos. Op een muur lezen we de woorden marihuana take away stress.

Zelfs agent Hamza zei gisteren dat de kloof tussen de kustgebieden en het binnenland ervoor zorgt dat jongeren hun eigen land gaan haten. Tunesië schiet zichzelf in de voet. Een gevoelige grensstad als Kasserine jarenlang in deze toestand laten, is gevaarlijk. ‘Sommige inwoners van deze wijken helpen de jihadisten door hen voedsel te verkopen, omdat ze straatarm zijn’, gaf ook agent Hamza toe. ‘Maar eigenlijk bieden ze logistieke steun aan terrorisme.’

Kasserine wordt verwaarloosd sinds de onafhankelijkheid in de jaren ‘50. “Ze zullen noch verhongeren, noch vet worden”, was het devies van Bourguiba, de eerste president na de onafhankelijkheid, die een bewuste politiek van marginalisatie voerde ten aanzien van opstandige regio’s als Kasserine. De grootste fout van zijn opvolger Ben Ali was dat hij Kasserine wel liet verhongeren. Resultaat: de revolutie van 2011. Maar vier jaar later is hier niks veranderd.

Agent Hamza vroeg geduld: ‘Die jongens willen iets doen met hun leven en vervolgens bombarderen we hen. Ja, dat is tragisch. Maar het programma voor armoedebestrijding zal pas na tien jaar effect hebben. Ondertussen moeten wij ons land beschermen tegen geweld.’

Maar het geduld van de jongeren loopt op zijn einde. Hun bombardement gaat verder: ‘Twee jaar duurt het om de hoogste toren ter wereld te bouwen en hier bouwen ze al vijf jaar aan een klein recreatiepleintje en nieuwe riolering.’

Een jongeman toont ons de graafwerken en het gele bord van het Agentschap voor Stedelijke Renovatie. Staat te lezen: “Ontwikkeling van Cité Karma. Financiering: staatsbudget en schenkingen van de Europese Unie. Einde van de werken: 20 oktober 2014.” De straat ligt nog altijd open en graafmachines staan roerloos onder de zon.

‘Soms denk ik dat ik zal wakker worden uit een nachtmerrie, maar ik word elke ochtend wakker in deze gevangenis’, roept de man. ‘Waar is Amnesty International? We willen activist worden. Kijk naar die bommen aan de horizon. Elke dag brandt mijn hart van woede als ik onze prachtige bergen zie branden. Als kind gingen we er elke maand op uitstap, vandaag is het een gesloten militaire zone. Is er echt geen andere manier om terrorisme te bestrijden dan onze trots te vernielen? Als ze zo doorgaan, sluiten binnenkort geen honderd, maar duizend jongeren zich bij al-Qaeda aan.’

Het gebruik van fosforbommen is verboden, zelfs tegen gewapende strijders, tenzij het onmogelijk is om de strijders uit te schakelen met een minder schadelijk wapen. In ieder geval moet de schade aan burgerobjecten – een beschermd nationaal park – tot een minimum beperkt worden.

De broer van Murad Gharsalli voor het huis met zijn kinderen. (c) Baram Maaruf

Het huis van de “gevaarlijke terrorist” is een witgeschilderd, klein, armoedig bouwsel. ‘Geen journalisten’, zegt de zus aan de deur. ‘Wie zijn jullie?’, vraagt Bilal, de broer. ‘Ik mag van de geheime dienst met niemand spreken.’ We overtuigen hem om snel naar binnen te gaan zodat niemand ons zou zien.

Hij denkt dat we hem komen lastig vallen omdat vandaag een speciale dag is, maar wij zijn met verstomming geslagen als hij vertelt dat net vandaag, na 22 dagen wachten, het dode lichaam van Murad Gharsalli zal aankomen. ‘Vader is nu naar Tunis om het lichaam te halen. Ik houd mijn hart vast als moeder de kist ziet.’

Bilal’s zoontjes zitten beteuterd op de matras, terwijl zijn 13-jarige dochter Malek rondgaat met een schotel colaglazen. Iedereen staart recht voor zich uit, met een lege blik in de ogen. Er hangt een beklemmende sfeer in het kamertje. De stilte wordt enkel gebroken door de hypnotiserende Korangezangen op de televisie.

‘Onder het Ben Ali-regime zat Murad als minderjarige drie jaar in de gevangenis wegens terrorisme’, zegt Bilal. ‘Maar dat was gelogen. Hij was betrokken bij goederensmokkel, geen wapensmokkel of terrorisme. Hij was zelfs geen salafist. Na zijn vrijlating ging hij gewoon aan de slag als groenteverkoper.’

Het vervolg stemt overeen met wat agent Hamza vertelde: Gharsalli was verdachte nummer één van de moordaanslag op een politieagent op 10 december 2012. En dan gebeurde er iets vreemd: een agent kwam naar het huis om Gharsalli te waarschuwen dat zijn arrestatie op til stond. Gharsalli vluchtte.

‘Hij wilde niet terug naar de gevangenis, waar hij als kind al getraumatiseerd werd. Het was de laatste keer dat we hem hebben gezien. Later vertelden agenten dat hij naar de bergen was gevlucht. Al-Qaeda zit daar, maar ik weet niet of Murad bij hen hoorde.’

Gharsalli werd most wanted. Burgers werden opgeroepen om nuttige informatie door te geven. Tijdens de avond van 10 juli 2015 verscheen de minister van Binnenlandse Zaken op de televisie: “De emir van Ukba Ibn Nafi Brigade is gedood. We handelden op basis van de informatie dat Gharsalli proviand en nieuwe schoenen wilde halen in de stad. Sluipschutters konden hem in het hoofd schieten. Hij stortte naar beneden op de rotsen. Een lijkschouwing heeft uitgewezen dat het Gharsalli was. Deze actie van de antiterreureenheden was maandenlang van tevoren gepland.”In de loop van 2013 werden Bilal en Murad’s echtgenote zelf opgepakt voor ondervraging. Ze werden ervan verdacht de groep van Gharsalli te steunen. ‘Kijk, ik heb vier kinderen en ik word als crimineel aanzien omwille van wat mijn broer heeft gedaan’, zegt Bilal verontwaardigd. ‘De druk in mijn hoofd is zo groot dat ik op ontploffen sta. Ik heb nog twee broers die in de gevangenis zitten wegens terrorisme. Maar we hebben daar niks mee te maken. Ik hou van Tunesië.’

VLUCHTELING IN EIGEN LAND

Drie weken later zitten we hier bij zijn familie. ‘We zullen Murad in ons dorp van oorsprong begraven’, zegt grootvader, die languit op de grond ligt. ‘Ik was heel mijn leven landbouwer. Maar boeren krijgen geen enkele ondersteuning van de overheid. De kuststeden zuigen onze watervoorraden leeg en wij kunnen onze velden niet irrigeren. Tenzij we waterpompen kopen, maar dat konden we niet betalen. Wij zijn Tunesische vluchtelingen, zoals iedereen in deze wijk. Als we op het platteland zouden kunnen leven, zouden we onmiddellijk terugkeren.’

De nichtjes van Murad Gharsalli net voor de kist met zijn dode lichaam toekwam in het huis. (c) Baram Maaruf

Blijkt dat families die “gevaarlijke terroristen” voortbrengen ooit simpele boerenfamilies waren. Jarenlang ontwikkelde het regime van Ben Ali enkel de kustregio’s en werd voornamelijk in toerisme geïnvesteerd. De meerderheid van de Tunesiërs leefde van de landbouw en had niks aan het toerisme. Gevolg: armoede en een migratiestroom van het platteland naar de steden.

Zo groeiden doorheen de jaren sloppenwijken als Cité Karma. De revolutie, voor deze mensen een ver-van-mijn-bed-show, heeft niks veranderd.

De kinderen dromen nog wel. ‘Ik wil dokter worden om mensen te helpen en om de nieuwe generatie te bouwen’, zegt Malek. Plots holt ze naar de keuken om te huilen. De doodskist is in aantocht. Nog enkele minuten. Wachten. Het geluid van de waaier. Islamitische gezangen op de televisie. Voeten worden gewassen. Familieleden prevelen gebeden.

Mannen dragen de kist met het dode lichaam van de vermeende al-Qaeda leider Murad Gharsalli binnen in het huis van zijn familie. (c) Baram Maaruf

Hij is er! De hele familie holt naar buiten en vormt een rij langs de kant van de weg. Een witte bestelwagen. Het gehuil van de vrouwen. Kinderen die een paar minuten geleden nog breed lachend rond onze cameralens dromden, beginnen te wenen. Mannen dragen de lijkkist van de “gevaarlijke terrorist” naar binnen.

Murad Gharsalli. Ooit een boerenzoon. Dan een vijftienjarige jongen in de gevangenis. Nog later een vijfentwintigjarige man die leider werd van een gevreesde al-Qaeda militie. Uiteindelijk een achtentwintigjarige man dood in een kist. Zolang gemarginaliseerde regio’s als Kasserine niet economisch en sociaal geïntegreerd worden met de rest van het land, zullen militante groepen een vruchtbare voedingsbodem blijven vinden. En dat zullen wij voelen tot in onze Europese steden.

Beeld Baram Maaruf

Reageer